- Hein
Er was eens een jongetje,
Nog heel jong en klein.
Had niemand om mee te spelen,
Wou iemands vriendje zijn.
Altijd op zijn kamer met zijn blokken en zijn pop.
Zat een keer rustig te spelen en hoorde geklop.
Daar was Heintje, een jongetje, best bleek.
Die met holle ogen naar het jongentje keek.
Het jongetje lachte en gaf hem wat blokken,
Heintje werd in het spel getrokken.
De fantasie van het jongetje was onvoorstelbaar en eindeloos.
Dunne Hein snapte niet alles, dat duurde een poos.
Toen het jongetje ging eten ging Hein niet met hem mee,
Hein bleef op de kamer en speelde daar voor twee.
Eenmaal terug vertelde Hein het jongetje verhalen,
Over mensen uit vreemde landen met vreemde talen.
Over meisjes en jongens die hun leven deelden,
Over grijsaards die in het echt oorlogje speelden.
Het jongetje luisterde gretig naar de verhalen en was een en al oor.
Dus Hein genoot en ging ermee door.
Tot laat ging het verhaal over de kristallen hallen,
Terwijl het jongetje al in slaap was gevallen.
Hein bleef wakker en waakte in de nacht,
Het jongetje droomde en snurkte zacht.
De volgende dag speelden ze weer met elkaar,
Dat bleven ze doen, een week, maand en jaar.
Toen kwam het uitgestelde werk, moeder kwam om,
Het jongetje huilde hij vondt het zo stom.
Dat mama dinsdag geen vissticks zou maken.
Of zachtjes zijn voorhoofd zou raken.
Hein pakte zijn hand en liep met hem mee,
Bij de begravenis was het hen twee.
Niemand vroeg naar de aanwezigheid van Hein.
Al was die gewend om hier te zijn.
Hein troostje het jongetje en zei dat het was
Omdat er anders nooit een verhaal uit was!
Het jongetje snikte maar snapte het wel.
Dus gingen ze erna weer verder met hun fantastische spel.
Dit keer met prinsessen, dan weer een trol,
Uren en uren hielden ze het vol.
Papa was altijd druk met zijn werk,
Voor het jongetje maar hij was niet zo sterk.
Dronk wat vaker en ging naar de kroeg,
Maar kwam op tijd terug voor het werk o zo vroeg.
Hein en de jongen hadden de grootste lol met elkaar,
Dat bleven ze doen, een maand, week en jaar.
De juf, opa Jan, ome Gerard en Gijs,
Verlieten alles voor hun laatste reis.
Het jongetje huilde, maar Hein steunde hem goed,
Zo gingen ze samen het leven tegemoet.
Het jongetje werd ouder en ging naar een andere school,
Maar daar was hij ook niemands idool.
Dus was daar Hein, ook al gegroeid.
Altijd zo mager maar ook onvermoeid.
In de pauze was het jongetje nooit alleen,
Hij had altijd Hein om zich heen.
Niemand sprak Hein aan of reageerde op zijn stem,
Het jongetje kon hem horen, hij was er voor hem.
Ze werden zo samen volwassen met elkaar,
Ze waren beste vrienden, een maand en een jaar.
Maar pap overleed en een meisje uit zijn klas,
Het was alsof de dood dicht bij hem was.
Hij miste pap maar de jongen huilde nu niet meer,
Hij was gehard door de jaren door verlies elke keer.
School maakte hij niet af, kon hij niet betalen,
Hij had genoeg aan Hein's verhalen.
Bij de begraafplaats vond hij een baan.
Onderhield de aarde van zij die waren heengegaan.
Daar slijtte hij jaren met Hein en de tijd,
Stierf veel te vroeg maar had geen spijt.
Alles wat hij wou was een vriendje zijn.
Dat was hij tot de eeuwigheid met Magere Hein.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten